Het is eind november. De zon schijnt. Op het terras van de Urban Espressobar zie ik een paar hippe Rotterdammers lachen naar een oude man. De man loopt weg. Wat zeiden ze? Was het respectvol? Gek genoeg wil ik hem wel spreken. Gewoon uit nieuwsgierigheid. Jammer… uit mijn blikveld verdwenen. Oh, wacht…
Op het moment van binnenkomst laat de serveerster achter mij de kopjes uit haar handen vallen en hoor ik haar zeggen: “Wat komt er nou binnen?” De tijd lijkt even stil te staan. Een zure lucht van verwaarlozing, tabak en alcohol komt mij tegemoet. Heldere blauwe ogen kijken mij aan. “Mag ik hier naar de wc? “ Ik vind van wel en wijs hem de weg. Even erna bestelt hij koffie en gaat naast mij zitten. Of ik ook iets wil? Als ik aangeef dat ik zo vertrek zegt hij: “Blijven zitten jij.”
Ik voel en zie de ongemakkelijkheid bij de andere bezoekers. Zelf vind ik het wel grappig. De man pakt meteen mijn hand en zegt dat ik mooie ogen en mooi haar heb. Zijn gezicht heeft verwondingen en hij mist zijn voortanden. Hij vraagt mijn naam en leeftijd. En u? “Ik ben Rudolf en ik ben 70. Kijk maar uit, dat is veel te oud voor jou.” Onze gezamenlijke schaterlach klinkt door de zaak.
Hij vertelt over zijn dochter en twee kleinkinderen waar hij heel blij mee is. Zijn ex-vrouw heeft zijn ziel geraakt. Hij lijkt er niet overheen gekomen. Rudolf vraagt of ik een pepernoot wil. Lachend geeft hij het Italiaanse koekje. Als ik de zwarte randen onder zijn nagels zie, lijkt het mij niet slim om ‘m op te eten.
“Wat voor indruk maak ik op jou?“ Ik antwoord dat hij positief in het leven staat maar dat hij het moeilijk vindt om voor zichzelf te zorgen. Hij vertelt over zijn huis in Hoek van Holland. “Een enorme puinhoop, bezaait met bierblikjes.” Anderen hebben er een probleem mee, hijzelf niet, zo wordt duidelijk. Hij zal er wel niet meer slapen, Rudolf lijkt mij een typische buitenslaper.
Het koekje is op, de kruimels zijn blijven hangen in zijn baard. Onder zijn muts zie ik nog een wond. Ik zeg dat hij die goed moet verzorgen en dat ik mij zorgen maak. Volgens hem ben ik de tweede die dat zegt. Weer zegt Rudolf lieve dingen: “Ik zal je nooit vergeten.” Bij het weggaan pakt hij mijn hand nog even beet, trekt mij naar zich toe en geeft me een kusje. De resten van speeksel en koekkruimels plakken op mijn wang, ik veeg het af met mijn mauw. “Geeft niet joh” zegt hij. Ik vind het inderdaad helemaal niet erg.