Plotseling staan we samen in de grauwe, deprimerend aandoende gang van het sociaal pension. Er is niet veel licht. Om elkaar goed te kunnen aanschouwen turen we daarom naar elkaar met half dichtgeknepen ogen. Hij staat aan het eind van de gang, ik ergens in het midden.
Als een sprookjesfiguur, net uit een boek gestapt zegt hij: “Hallo! Heb ik u al eens ontmoet?” Een beetje met de stem van Ti Ta Tovenaar, waardoor mijn aandacht bij hem blijft. Hij maakt het gebaar van een verrekijker bij zijn ogen en maakt een soort dansje. Heel grappig en ik lach dan ook naar hem. “Ik moet even goed kijken hoor!” roept hij en sluit de deur van de kamer waar hij zojuist uit komt. De man komt dichterbij om mij van top tot teen te bekijken en kijkt met pretoogjes. Ook hij lijkt de situatie grappig te vinden.
“Nou en dan zeg ik altijd….” In rap, accentloos Frans volgt een heel verhaal. Het gaat te snel voor mij en kan het niet helemaal verstaan. In de laatste zin heeft hij het over een rendez-vous. Waarschijnlijk omdat hij mijn verbaasde blik ziet vervolgt hij in het Nederlands: “Ik ken u uit een vorig leven. Toen hebben wij elkaar ontmoet. Ik ben gereïncarneerd.” “Dat kan,” antwoord ik, en schud de hand die hij mij aanreikt. Zijn andere hand legt hij vervolgens zachtjes op mijn schouder. Alsof hij mij iets serieus gaat mededelen. “Wat ben ik blij dat ik jou vandaag ontmoet zeg.” Ik heb geen idee waar hij het over heeft maar ik voel me blij worden. Waarom eigenlijk? Op dit moment voelt het goed. Het lijkt mij zo’n lieve man. Hij geeft een kusje in de lucht, duidelijk voor mij bestemd. En weer maakt hij een dansje.
“Hoe heet jij?” Vraagt hij en stelt zich voor. Zijn naam klinkt als Johannes Paul de zevende, maar ze noemen hem Joop. Niet echt logisch dus. We kijken elkaar nog eens goed aan waarna we onze weg vervolgen. Hij gaat terug naar zijn kamer, ik naar huis. Bij het wegloop zwaaien we naar elkaar. “Dag meneer, nog een fijne dag!” Hij zegt hetzelfde maar net iets eerder dan ik.
Gepubliceerd in Dagblad De Pers 4 maart 2010